Luister live naar Dirk Jansz. Zwart

Meer dan 471 keer beluisterd deze maand

Dirk Jansz. Zwart werd geboren in Zaandam als Dirk Zwart, zevende kind in een gezin met dertien kinderen. Zijn vader, Jan Zwart (1877-1937), was een tot over de landsgrenzen bekend organist, die als componist van orgelmuziek en als organist in zijn tijd van grote betekenis is geweest, met name voor de ontwikkeling van de protestantse kerkmuziek. Dirk voelde zich altijd zeer betrokken bij zijn vaders muzikale activiteiten en volgde die aandachtig, onder andere als registrant bij de concerten. (Registreren = het bedienen van de knoppen van een orgel en het omslaan van de muziekblaadjes.) Van zijn vader kreeg hij wat pianolessen en als hij meeging naar diens orgel in de Hersteld Evangelisch Lutherse kerk in Amsterdam, mocht hij ook wel op het orgel spelen. Daar begeleidde hij ook tijdens kerkdiensten af en toe de gemeentezang. Vanaf zijn vijftiende speelde hij regelmatig kerkdiensten in Westzaan, waar een van zijn broers organist was. Toen zijn vader in 1936 ziek werd vroeg hij Dirk om het orgelspel tijdens de kerkdiensten in Amsterdam over te nemen. Die deed dat tot na het overlijden van zijn vader in 1937. Nog een half jaar na het overlijden van zijn vader begeleidde hij de diensten. Per 1 februari 1938 werd Piet van Egmond als Jan Zwarts opvolger benoemd.

Het was aanvankelijk niet Dirks intentie in zijn vaders voetsporen te treden. Hij studeerde voor onderwijzer en behaalde in 1936 zijn onderwijzersakte. Hij solliciteerde, maar kreeg geen baan en gaf intussen muzieklessen. Pas in 1938 begon Dirk (die zich, daartoe aangezet door zijn vader, Dirk ‘Janszoon’ ging noemen) met zijn orgelstudie (bij Jacob Bijster), en deed achtereenvolgens staatsexamen orgel L.O. (1942) en M.O. (1947). In 1938 werd hij benoemd tot organist van de Doopsgezinde Kerk in Koog-Zaandijk. In 1945 werd hij uit twaalf kandidaten verkozen tot organist van de (Hervormde) Nieuwe Kerk in Delft. Daar leerde hij Janny Koolschijn kennen, een van de dochters van de hoofdkoster van Delft, waaronder de Oude en Nieuwe Kerk. In 1948 trouwde hij met haar. Ze kregen drie kinderen, Jan, Frits en Dirk.

In 1953 verliet hij zijn positie in Delft voor een organistschap in de relatief kleine gereformeerd-vrijgemaakte kerk van Rotterdam-Centrum (om zijn ligging aan de Simonstraat ook wel ‘Simonstraatkerk’ genoemd). De reden van deze overstap lag in zijn zorg voor toenemende ‘vrijzinnigheid’ in de Hervormde Kerk. Voorts speelde mee dat zijn ouders van oorsprong eveneens gereformeerd waren en dat hij een goede band had met zijn broer Jan die reeds lid was van deze kerk in Rotterdam. Hij bleef hier organist tot aan zijn overlijden in 2002.

Als organist gaf hij gedurende zijn loopbaan jaarlijks tal van concerten. Incidenteel speelde hij in het buitenland. Ook maakte hij een concerttournee naar Zuid-Afrika en meerdere tournees naar Canada en Noord-Amerika. Hij had een uitvoerige lespraktijk van privé-orgelleerlingen. Zijn eigen orgelspel, als solo-organist of als begeleider van koren, werd vastgelegd op talloze grammofoonplaten en een aantal CD’s. Ook werden er orgelbespelingen van hem uitgezonden via de radio.

In zijn functioneren als organist bleef de muzikale nalatenschap van zijn vader Jan Zwart altijd een belangrijke rol spelen. Er waren weinig concerten waarop een werk van zijn vader ontbrak, en ook in woord en geschrift bleef hij waardering vragen voor het werk van zijn vader. Daarnaast heeft hij een groot aantal werken van Jan Zwart genoteerd en uitgegeven (in samenwerking met Feike Asma), èn van enkele reeds gepubliceerde werken verbeterde edities gemaakt. Op hoge leeftijd nog maakte hij opnames van het complete orgelwerk van Jan Zwart. Zelf was Dirk Jansz. Zwart een componist van bescheiden kaliber. Hij schreef een aantal kleine en grotere bewerkingen van psalmen en gezangen voor orgel, en enkele werken voor koor. De eerste werden in later jaren opnieuw uitgegeven door zijn eigen ‘Bureau voor koraalmuziek’. Tot zijn beste stukken behoren ‘Introïtus, trio, toccata en koraal over psalm 105’, ‘Introductie, fugato en koraal Psalm 147’ en de Fantasie over het oud-Hollandse lied ‘Hoe groot, o Heer, en hoe vervaarlijk’. Behalve organist was hij vanaf 1938 dirigent van zangkoren. Eerst in de Zaanstreek, later in Delft (o.a. de Christelijke Oratorium Vereniging ‘Halleluja’) en Rotterdam (o.a. de oratoriumkoren ‘Sursum Corda’ en later ‘Com nu met sangh’). Met deze koren voerde hij in de loop der jaren vele grote oratoria uit, zoals The Messiah (Handel), Paulus (Mendelssohn), Die Schöpfung (Haydn) en Die Jahreszeiten (Haydn). In Delft was hij gedurende enige jaren werkzaam als muziekrecensent voor de Delftsche Courant.

Binnen zijn eigen kerkgenootschap heeft hij zich – als lid van een zgn. ‘deputaatschap’ – gedurende meer dan twintig jaren ingezet voor de totstandkoming van een nieuwe psalmberijming en – later – een nieuwe gezangenbundel. Het deed hem verdriet dat het klimaat voor het zingen van gezangen in de jaren ’70 en ’80 nog slecht was. Hij genoot er dan ook intens van dat er in de jaren ’90 in zijn ‘eigen’ kerk een cantorij kwam (die werd geleid door zijn zoon Dirk) en dat ook het klimaat voor het zingen van nieuwe gezangen langzaamaan veranderde. Over het juiste tempo van het zingen van psalmen schreef hij een serie musicologische artikelen, waarvan hij de inzichten later verwerkte in zijn boek ‘Het kerklied. Om het behoud’ (1981). In Rotterdam was hij ook muziekleraar aan enkele middelbare scholen (Gereformeerde Scholengemeenschap Rotterdam; Reformatorische Scholengemeenschap Guido de Brès). Dirk Jansz. Zwart was ten slotte ook actief als adviseur inzake orgelrestauratie en orgelbouw en was een van de eersten die in de jaren ’50 consequent de bouw van mechanische sleeplade-orgels in Nederland propageerde, een orgeltype dat inmiddels gemeengoed is. In tal van kerkgebouwen over heel Nederland bevinden zich orgels die door hem ‘geadviseerd’ zijn. Een overzicht is elders op deze site te vinden. Dirk Jansz. Zwart vierde tijdens zijn loopbaan diverse jubilea. In 1978 was hij 40 jaar organist/toonkunstenaar. Bij zijn vijftigjarig jubileum als toonkunstenaar in 1988 werd hij koninklijk onderscheiden met een benoeming tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Bij zijn veertigjarig jubileum als organist in zijn eigen Simonstraatkerk, in 1993, ontving hij de Erasmusspeld van de gemeente Rotterdam. Hij bleef tot op hoge leeftijd actief als musicus, totdat in 2000 zijn vrouw ernstig ziek werd en hij zich geheel wijdde aan haar verzorging. In de loop van 2001 nam zijn eigen gezondheid af. Hij overleed op 27 maart 2002 in zijn huis in Ommoord. Hij werd begraven op begraafplaats Crooswijk.